De eisen waaraan een kristal moet voldoen
Om in aanmerking te komen voor kristalstruktuuranalyse moet een kristal aan de volgende eisen voldoen:
- het kristal moet representatief zijn voor de bulk, d.w.z. het kristal moet van dezelfde morfologie, kleur en algehele globale verschijningsvorm zijn als haar collega's. Dat ene fraaie kristal in een berg ellende is welhaast per definitie het minst geschikte kristal! De kans dat dan (nogmaals) de kristalstruktuur bepaald wordt van een reeds bekende verbinding is groot.
- het kristal moet een éénkristal zijn, d.w.z. de periodieke opbouw van het kristal moet zich ongestoord voortzetten door het gehele kristal. Slechts in extreme gevallen kunnen metingen verricht worden aan 'kristallen' die uit meerdere fragmenten bestaan.
- het kristal moet geschikte afmetingen hebben, d.w.z. er moet enerzijds voldoende verstrooïende materie aan het diffractieproces meedoen om een set gegevens te kunnen verzamelen van voldoende omvang en kwaliteit om met succes een kristalstruktuuranalyse te kunnen uitvoeren. Anderzijds mag de langste afmeting van het kristal (bv. de lichaamsdiagonaal) niet groter zijn dan de doorsnede van de gebruikte röntgenbundel (dit wordt later toegelicht).
- het kristal moet van voldoende kwaliteit zijn, d.w.z. het gecombineerde effect van mozaïekspreiding, roosterfouten, inhomogeniteiten, e.d., mag niet te groot zijn.
Voor een diffractie-experiment is het geen eis dat het kristal fraai, mooi, regelmatig, symmetrisch, estetisch, o.i.d., is: röntgenstraling heeft daar geen oog voor. Wél is het zo dat bij een vrij uitgegroeid kristal de uiterlijke vorm een vertaling is van de inwendige opbouw en symmetrie van het kristal, hetgeen zich uit in gladde vlakken en strakke, (evenwijdige) ribben. De áánwezigheid van deze vlakken en ribben is er een eerste indicatie van dat het met die inwendige opbouw waarschijnlijk wel goed zit. De áfwezigheid kan op vele manieren veroorzaakt worden: anisotrope groei t.g.v. ruimtelijke belemmering (wand, andere kristallen, grenslaag), anisotrope aanvoer van opgelost materiaal, verruwing, mechanische beschadiging, wrijving, etc. Al deze effecten hoeven echter geen desastreuze gevolgen te hebben (maar hebben dat soms wel). Ze belemmeren in ieder geval een gefundeerde keuze.